Bij het opvoeden vanuit antroposofisch perspectief zijn er een aantal aspecten herkenbaar die wij van belang achten voor de ontwikkeling van het jonge kind:
Als het zich veilig voelt, treedt het kind de wereld met een actieve belangstelling tegemoet. Het is gevoelig voor stemmingen van buiten en ontvankelijk voor bedoelingen en de innerlijke houding van waaruit de opvoeders handelen. Het nabootsen door het jonge kind is niet een passief kopiëren, maar een activiteit waar het hele organisme van het kind bij betrokken is.
De rol van de leidster is niet om dingen aan te leren of om opdrachten te geven, maar om er vanuit totale persoonlijkheid te zijn, een voorbeeld te zijn, dingen met aandacht te doen, zodat het kind vanuit enthousiasme mee wil doen.
Voorbeeld: In de ochtend zijn alle kinderen aanwezig. Als ochtendritueel gaan we dan theedrinken. De pedagogisch medewerker neuriet zacht het ochtendlied, tijdens het klaarmaken van de tafel en kan aan de kinderen vragen om te helpen met bijvoorbeeld de stoeltjes aan te schuiven. Als vanzelf schuiven de kinderen aan, zonder aanmaning.
Rust, ritme en herhaling dragen bij aan de ontwikkeling van een gevoel van veiligheid en zelfvertrouwen. Een klein kind gedijt goed in een sfeer van rust. Dat betekent niet dat het helemaal stil moet zijn, dat er geen activiteit zou moeten zijn of dat alles heel langzaam gedaan zou moeten worden. Het gaat erom dat het kind de gelegenheid krijgt om ongestoord in het nu te zijn, zonder opgeschrikt, afgeleid of opgejut te worden. Het is daarom van belang dat er veel momenten zijn waarop een kind ongestoord kan spelen, zonder dat het van buitenaf gestuurd, geleid of afgeleid wordt. In een ongestoorde sfeer van rust kan de ontdekkingsdrang, nieuwsgierigheid en verwondering van het kind zich uitleven.
Voor de dagelijks terugkerende handelingen en de daarbij behorende overgangen, kan het kind veel steun, houvast en herkenning ontlenen aan een vaste volgorde, een vaste dagindeling en vaste gewoontes. Een dag is bij voorkeur ritmisch opgebouwd en kent momenten van (in)spanning en ontspanning. Door herhaling van de handelingen ontstaat herkenning bij het kind en dat geeft houvast. Het biedt emotionele veiligheid. Als het kind dagelijks op regelmaat kan rekenen, ontwikkelt het vertrouwen.
We hebben veel aandacht voor hoe de kinderen met elkaar omgaan. Als eerste vereiste is dan je voorbeeldfunctie als team! We proberen zo attent en zorgzaam mogelijk met elkaar om te gaan.
Het samen spelen, samen delen van dezelfde ruimte, samen eten, samen op een kamer slapen; het samen leven, biedt veel mogelijkheden tot leren.
Voorbeelden:
Het ene kind pakt speelgoed af van een ander kind.
Als pedagogisch medewerker grijp je niet altijd acuut in. Behalve als er van een baby iets afgepakt wordt. Rustig en zonder stemverheffing loopt de pedagogisch medewerker naar de kinderen toe. Bij de oudere peuters hoef je soms alleen maar door de knieën te zakken en ze vriendelijk aan te kijken. Die herinneren zich meteen dat afpakken niet de bedoeling is. Vaak is troosten van het kind waarvan is afgepakt al genoeg voor het afpakkende kind om het speelgoed terug te geven. Doordat je als pedagogisch medewerker het andere kind troost, breng je het verdriet, veroorzaakt door het afpakken, onder de aandacht.
Er zijn altijd kinderen die extra aan elkaar gehecht zijn of die (tijdelijk) niet goed met elkaar kunnen opschieten. Het is heel individueel of en hoe we daar als leiding mee omgaan. We bepalen in de groep niet wie wel of niet met elkaar mogen spelen. We kunnen wel sturen: b.v. zorgen dat de kinderen aan tafel niet naast elkaar komen te zitten. Of één kind afleiden door een ander spel/activiteit aan te bieden.
Groepsactiviteiten ontstaan ‘vanzelf’ op de Kersentuin. Wij hebben geen activiteitenprogramma’s. De BSO-kinderen zijn regelmatig aan het knutselen of tekenen.
De wens hiertoe komt vanuit henzelf, soms oppert een leidster het idee.
De jonge kinderen vragen er ook zelf om. Als de kinderen harmonieus aan het spelen zijn zal de leiding het spel nooit onderbreken om te tekenen of te knutselen.
Er is wel altijd knutselmateriaal aanwezig: tekenmateriaal, verfspullen, plak, vilt, wol, vliegerpapier, zijdevloei, enz. We kiezen bewust voor verantwoorde, natuurlijke materialen.
Vooral in de wintertijd wordt er intensief en veel getekend/geknutseld. Ook door de pedagogisch medewerkers.
Het ‘in de eigen waarde laten’ van mensen, dieren, planten en dingen kan dagelijks geoefend worden door de volwassenen respectvol met de omringende wereld om te zien gaan.
Er doen zich steeds weer gelegenheden voor waarnaar met verwondering, eerbied en aandacht gekeken kan worden.
Het stimuleren van eigen activiteiten, het bieden van herhaling en regelmaat, het aanleren van goede gewoontes en het richten van aandacht op de omgeving zijn belangrijk voor de ontwikkeling van de wil en de daadkracht. Een goed ontwikkelde wil is een stevige basis voor het geestelijke en lichamelijke prestatievermogen op latere leeftijd. In de eerste levensjaren worden het geheugen, het concentratievermogen en het doorzettingsvermogen ontwikkeld.
Door middel van de zintuigen komen we in contact met onszelf en met de buitenwereld. Het kleine kind is nog een en al zintuig, alle indrukken komen ongefilterd binnen.Het heeft nog niet geleerd de verschillende zintuiglijke indrukken naar waarde te schatten en de niet waardevolle te negeren. Alles wordt opgenomen. We proberen die onbevangenheid te behouden en te behoeden, door te waken over de kwaliteit van de zintuiglijke indrukken. Inrichting en kleurgebruik in de ruimte, voeding, keuze van materialen en de hoeveelheid speelgoed zijn daarop afgestemd.
Met de tastzin ontdekt het kind zijn omgeving en zijn lichaam. Via aanraken, betasten en grijpen komt het kind tot ‘begrijpen’. Het ervaart een bepaalde weerstand waardoor het kind zichzelf en zijn omgeving ervaart, en de grens daartussen.
Bij de lichamelijke verzorging, het gedragen worden en op schoot zitten wordt met dit zintuig rekening gehouden. Ook spelmaterialen worden bewust gekozen. Ze zijn van hoge kwaliteit en natuurlijk van aard zoals hout, emaille, wol, katoen, linnen, zijde en fluweel. En er worden onder ander water, zand, eikels, kastanjes en schelpen aangeboden.
Met de levenszin wordt er bedoeld of een kind het ervaart of het zich goed voelt of niet, of het honger of dorst heeft, of het moe of uitgerust is, of het zich ziek of behaaglijk voelt. Belangrijk voor de ontwikkeling van de levenszin is een goede lichamelijke verzorging, gezonde voeding, een regelmatig (slaap)ritme in de dag en alles wat er toe bijdraagt dat het kind zich behaaglijk voelt.
De bewegingszin stelt ons in staat om van binnenuit onze eigen bewegingen waar te nemen door de spanningsverschillen in onze spieren. Het kind ervaart hoe het zich in de ruimte beweegt, dat het loopt, kruipt, springt, etc. Voor de ontwikkeling van de bewegingszin zijn zowel de grove als de fijne motoriek van belang, afgewisseld met momenten van rust. Ook ritmische bewegingen bij liedjes of kringspelen werken bevorderend.
Als het kind de zwaartekracht leert overwinnen wordt de evenwichtszinontwikkeld. Het leert zich oprichten en te lopen. Vervolgens ontwikkeld het zijn vermogen tot ruimtelijke oriëntatie. De drie fundamentele ruimterichtingen: boven en onder, links en rechts, achter en voren, worden geoefend en veroverd. Bijvoorbeeld door te klimmen, springen, balanceren op een balk, hinkelen, torens van blokken te bouwen en bouwwerken te maken van kisten en planken. Een goed evenwicht in lichamelijke zin geeft een rustpunt van waaruit je alles kunt overzien.