Praktische invulling

A. Vertaling naar de praktijk

Vanuit deze visie handelen in de dagelijkse praktijk, vraagt veel van de houding van de pedagogisch medewerker. Het vraagt de bereidheid om het kind, telkens weer, open tegemoet te treden. Dat betekent uiteraard niet dat er geen grenzen nodig zijn. Juist het aanbieden van specifieke activiteiten en het afleiden of ombuigen van minder gewenst gedrag, nodigen het kind uit tot een vrije en unieke ontwikkelingsweg. Door dit op een zachte manier te doen, zonder je stem te verheffen en zonder dat het kind zich afgewezen voelt is een ware kunst.

Vertrouwde thema’s en handelingen uit de belevingswereld van het kind, geven aanleiding tot het nabootsen van allerlei bezigheden. Het vegen van de vloer, het poetsen van de tafel en het bouwen van een huis, is voor een kind vanuit zijn fantasie na te bootsen, met een minimum aan speelgoed. Huishoudelijke activiteiten zijn zinvolle en eenvoudige activiteiten voor het jonge kind om na te bootsen. Zij worden bewust goed voorgedaan . Ook de houding van de leidsters en de inrichting van de ruimte zijn belangrijk. Zij dragen bij, samen met de aard en kwaliteit van de activiteiten, tot het zich geborgen voelen. De belangrijkste aspecten in de ontwikkeling van jonge kinderen (beweging, schepping en nabootsing) worden hierdoor ondersteund en gevormd.

Iedere activiteit biedt specifieke mogelijkheden om de ontwikkeling van het kind te stimuleren en waar nodig het individuele kind extra ondersteuning te bieden. De ontwikkeling van sociaal-emotionele, motorische en cognitieve aspecten, taalontwikkeling, zelfredzaamheid en gevoel voor het kunstzinnige en ambachtelijke komen zo aan bod.

Voorbeelden van zulke activiteiten zijn:

*poetsen van de tafels
*vegen van de vloeren
*zemen van de ramen
*meehelpen in de tuin
*planten verzorgen
*afwassen en drogen
*vouwen van de was
*broodbakken
*appels raspen
*kruipen, wandelen, hinkelen, rennen, klimmen
*pannenkoeken, koekjes bakken
*appelmoes koken
*plakken
*vinger-en tafelspelletjes
*tekenen
*schilderen

*bijenwas kneden
*kleien
*verhalen en versjes vertellen
*zingen
*muziek maken

De meeste activiteiten worden in een dag-, week-, maand- of jaarritme herhaald

B. Dagritme

Het kleine kind gaat nog helemaal op in de beleving van het moment en kent nog niet de ordenende structuur van de tijd.

Daarom is het van belang om het kind enerzijds tegemoet te komen in zijn behoefte om in alle rust tijdens zijn spel de wereld te ontdekken en in zich op te nemen, en anderzijds van buitenaf een duidelijke structuur aan te bieden van ritme en regelmaat.

De dag heeft daarom een vast ritme en ziet er als volgt uit:

7:30- 9:00 uur: binnenkomen, spelen tot iedereen er is.

9:30 uur: thee + rijstwafel, opening van de dag.

10.00 uur: verschoonmoment, plassen.

10:00-11:30 uur: buiten spelen, binnenspelen, fruit eten, zie bovengenoemde activiteiten; afhankelijk van het weer, groepssamenstelling, sfeer in de groep, enz.

11:30 uur: lunch

12:30 uur: slapen/rusten

14:30 uur: kinderen uit bed, spelen.

15:30 uur: tussenmaaltijd (bijvoorbeeld stuk brood, sap, soep, fruit, rauwkost, pannenkoekje)

16:00 uur: plassen, verschoonmoment, spelen, naar buiten, activiteit,

17:30-18:30 uur: opruimen, boekje lezen, spullen verzamelen en naar huis.

C. Jaarritme

Het ritme in het jaar is sterk verbonden met het komen en gaan van de seizoenen. Dit komt op een eenvoudige manier tot uitdrukking in liedjes, verhalen en spelletjes. De ruimte en de ‘seizoentafel’ worden versierd in de bijbehorende stemming en sfeer.

D. Wennen

Het wennen verloopt bij het ene kind makkelijker dan bij het andere. Ook bij ouders speelt het proces van loslaten een rol. Over het wennen en de bereikbaarheid van de ouders gedurende deze periode wordt in onderling overleg afspraken gemaakt. B.v. dat het kind de eerste malen gedurende een halve dag komt i.p.v. meteen een hele.

Het afscheid vindt altijd plaats in de hal. De ouders komen niet op de groep. Dit om de rust voor de groep in zijn geheel zo veel mogelijk te waarborgen.

E. Relatie kind-medewerker

Een goede kind-pedagogisch medewerker relatie ligt aan de basis van kwalitatief goede opvang. Elk kind heeft hechtingsfiguren in het leven nodig om zich goed te kunnen ontwikkelen. De gehechtheidrelatie is de gevoelsmatige relatie die groeit tussen de opvoeder en het kind. Er kunnen naast de ouders meerdere personen zijn, waaraan het kind zich gaat hechten, bijvoorbeeld de pedagogisch medewerkers van de Kersentuin.

Vanuit de gehechtheidrelatie met de pedagogisch medewerkers ervaart het kind de veilige basis die nodig is om op eigen houtje dingen te durven ondernemen. Als het kind zich niet zo prettig voelt kan het terugvallen op de pedagogisch medewerkers. Zij zijn zich bewust van de gehechtheidrelatie en gaan hier zorgvuldig mee om. De grootte en samenstelling van de groep is hierop afgestemd.

Vanuit deze achtergrond is ook de vervanging geregeld: Als er een pedagogisch medewerker ziek of op vakantie is, werken de andere pedagogisch medewerkers allemaal meer uren: We vangen het zelf op.

Zo zien de kinderen geen vreemde gezichten en merken ze vaak niet eens dat er iemand een tijd niet aanwezig is.

Omdat de pedagogisch medewerkers maximaal 30 uur werken is dit praktisch haalbaar.

In geval van calamiteiten is er een achterwacht: Er is altijd iemand telefonisch bereikbaar en in staat om binnen 15 minuten op de Kersentuin aanwezig te zijn.

Als er conform de pedagogisch medewerker-kind-ratio slechts één pedagogisch medewerker aanwezig is, dan is ondersteuning van deze pedagogisch medewerker door een andere volwassene in geval van calamiteiten geregeld.

Het beleid van de Kersentuin heeft o.a. tot doel de kinderen individueel te benaderen. Dit betekent dat een kind met periodes minder of juist meer aandacht nodig heeft. Een baby die zeer tevreden de hele dag slaapt en ons alleen nodig heeft voor een flesje, een schone luier en een knuffel, kan zich ontwikkelen tot een zeer ondernemende peuter die geen enkel gevaar ziet en veel aandacht nodig heeft om zijn gedrag op een goede manier in goede banen te leiden. Het kan dus zijn dat wij meer pedagogisch medewerker op een groep zetten dat volgens de regelgeving. Of dat we minder kinderen in een groep hebben dan is toegestaan.

Alle ouders weten in welke stamgroep hun kinderen opgevangen worden. Of in de peutergroep of in de babygroep. Heel soms wisselt een kind soms van groep. Dit wordt altijd aan de ouders kenbaar gemaakt. Het is nog nooit voorgekomen dat de ouders het hier niet mee eens waren. De enigste reden om deze kinderen te laten wisselen is een kwaliteitsreden: Ze gedijen (tijdelijk) beter in de andere groep. Een voorbeeld: Een peuter (2 jaar) is de jongste van 3 broertjes. Doordat hij constant het stoere gedrag van zijn broertjes wil evenaren, komt hij zelf niet tot spel. Hij gaat een gedeelte van de dag doorbrengen in het “ei”, waar hij meteen tot rustig spel komt.

Er wordt dus niet per dag besloten wie er naar welke groep gaat, maar er wordt per kind besloten wie er naar welke groep gaat. Alle andere kinderen hebben een vaste stamgroep. Meestal zijn er geen kinderen die wisselen. Het is zeker niet zo dat wij wisselen om de andere groep te vullen.

Bij de aanname weten de ouders altijd in welke groep het kind terecht komt. Als een kind eraan toe is om naar de peutergroep te gaan worden de ouders ook geïnformeerd.

De pedagogisch medewerker proberen door middel van hun eigen gedrag het kind te laten merken dat:
– de aanwezigheid van het kind op prijs gesteld wordt
– elkaars eigenheid gerespecteerd wordt;
– er vertrouwen is in elkaar;
– er vriendelijk met elkaar wordt omgegaan;
– er rekening gehouden wordt met elkaar;
– geprobeerd wordt elkaar te begrijpen.

Om de relatie tussen het pedagogisch plan en de uitvoering in de praktijk, actueel te houden lassen wij eenmaal per jaar een pedagogische vergadering in om het plan in het geheel met het team door te spreken. Ook wordt het pedagogisch plan bij elke verandering aan de oudercommissie voorgelegd. Zo wie zo kan de oudercommissie advies geven betreft het plan. Het resultaat hiervan wordt met het team besproken en zonodig wordt het plan aangepast. Er kan altijd aanleiding zijn om het plan tussendoor aan te passen.

Vanuit de gehechtheidrelatie met de pedagogisch medewerkers ervaart het kind de veilige basis die nodig is om op eigen houtje dingen te durven ondernemen. Als het kind zich niet zo prettig voelt kan het terugvallen op de pedagogisch medewerkers. Zij zijn zich bewust van de gehechtheidrelatie en gaan hier zorgvuldig mee om. De grootte en samenstelling van de groep is hierop afgestemd.

Vanuit deze achtergrond is ook de vervanging geregeld: Als er een pedagogisch medewerker ziek of op vakantie is, werken de andere pedagogisch medewerkers allemaal meer uren: We vangen het zelf op.

Zo zien de kinderen geen vreemde gezichten en merken ze vaak niet eens dat er iemand een tijd niet aanwezig is.

Omdat de pedagogisch medewerkers maximaal 30 uur werken is dit praktisch haalbaar.

F. Huishoudelijke regels

Onze regels zijn hulpmiddelen en geen onveranderlijke wetten. We gebruiken ze om kinderen en ouders/verzorgers te laten weten waar ze aan toe zijn. Teveel regels maken het voor de kinderen niet leefbaar en voor de leiding niet werkbaar. Soms moet er (in overleg!) van de regels afgeweken worden. Wij hechten belang aan de ontwikkeling van een goede verstandhouding tussen kind, ouders/verzorgers
en leiding.

Bij het naleven van de regels wordt het kind zoveel mogelijk op een niet-bestraffende manier benaderd en abstracte eisen worden vermeden. De leidster biedt het kind een alternatief aan of komt fantasievol te hulp. De volgende regels zijn o.a. van toepassing:
– Er is een vast dagritme, zodat de herkenningsmomenten voor de kinderen duidelijk zijn;
– Er wordt alleen aan tafel gegeten;
– Er wordt alleen onder toezicht buiten gespeeld.
– Kinderen worden in principe alleen meegegeven aan derden indien de ouders/verzorgers daarvan bericht hebben gegeven.

We proberen een kind te leren dat:
– Het soms op de beurt moet wachten;
– Je dingen soms moet delen, b.v. speelgoed;
– Je naast elkaar kan spelen, elkaar moet kunnen verdragen;
– Het niet ‘leuk’ is een ander te plagen of pijn te doen;
– Gillen en schreeuwen niet prettig is;
– Je niet overal toegang toe hebt;
– Je bij elkaar blijft tijdens het wandelen;
– Je niet uit eigen beweging mag oversteken;
– Wat je zelf kan doen, je ook zelf doet;
– Opruimen er ook bij hoort;
– Je respect hebt voor mensen, dieren en dingen in je omgeving.

Kinderen mogen o.a. niet:
– Met eten gooien of spelen;
– Speelgoed opzettelijk kapot maken of ermee gooien;
– Knutselactiviteiten op niet daarvoor bestemde plekken uitvoeren;
– Botsen met rijdend materiaal;

Veiligheid
– Kinderen mogen elkaar niet duwen of pijn doen;
– Ze mogen niet met zand gooien, op gevaarlijke dingen klimmen;
– Kinderen mogen niet alleen, zonder toezicht naar buiten;
– Het veiligheidsprotocol ligt ter inzage op de Kersentuin.

Hygiëne

We leren kinderen onder andere:
-Handen te wassen na het buitenspelen, na toiletbezoek, na schilderen en voor het aan tafel gaan;
-Dat er alleen aan tafel gegeten en gedronken wordt, of tijdens een picknick zittend op een kleedje;
-Niet te spelen in de toiletten;
-Geen zand, sneeuw, ijs van buiten, te eten.